zij zaten er gelaten man en vrouw
zij waren onverstaanbaar moe gepraat
stadsgas achter stalen kappen suisde luid
refreinen klonken in ’t gestuwde water
dolend door de holten van spiralen
zij maten tijd zij hadden contractanten
met regelmaat klonk geldgerinkel
een op porselein bestorven kwartjesklank
zwijgend groepten jongens wachtend
in zweet en zeeplucht opgenomen damp
schoon lijfgoed in de handdoekrol
van klamme kleding straks bevrijd
uit hokjes dropen dotten schuim
in houten wanden en zelfs daaronder
de lokroep van een wonderlijk verlangen
te gluren door maar deels gedichte gaten
tot de man de tijd riep om te gaan
en warmte weg zou vluchten uit de kraan
Alfred van Haskerland
november 1994