Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Moedergedichten
 
Moeder

Zo lang zij rustig leeft
kunnen wij haar vergeten,
ze kost ons zorg noch geld,
ze doet ons nimmer zeer;
tweemaal in 't jaar, misschien,
gaan wij nog bij haar eten
en lachen als zij zegt:
Het is de laatste keer.

Maar één kort spoedbericht
maakt ons tot zonen,
wat ons gewichtig werd
valt plots en dwaas uiteen,
wij dachten in onze eeuw
en werk te wonen
tot wij beschaamd en leeg
haar kleine huis betreên.

Ze heeft op ons gewacht.
Tenzij ze is gestorven.
Daar ligt wie onze moeder was,
het arm gezichtwaarin veel eenzaamheid
berusting heeft gekorven
beschenen voor het laatst
in reeds vervreemdend licht.

Dat wij voorgoed alleen zijn thans,
dat alle bronnen vervloeien in de tijd,
bedroeft ons hart zo niet.
Maar dat onze overmoed
zich nimmer heeft bezonnen
over haar eenzaamheid,
dit wordt ons taaist verdriet

Karel Jonckheere

 
Heimwee naar moeders woordenschat

 

Ach moeder, ik weet zoveel woorden meer
en van de muzen honderd lepe wetten
om ze verbluffend naast elkaar te zetten
tot schone larie over duister zeer.

Maar als ik op een avond bij ruig weer
de vangst bijeengaar uit mijn rijmennetten,
de troost schud uit de kuil van mijn sonnetten,
vind ik mijn stem wel maar mijn hart niet meer.

Geleerde vrienden die het kunnen weten
hebben eerst de armoe van uw mond geteld
maar geen heeft mij dan tot nog tot vermeld

hoe gij met twintig woorden mild gemeten
mij meer met wijsheid en geluk vervult
dan mijn orkesttaal zwoegend mij onthult.

Karel Jonckheere
uit: De hondenwacht
Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1953

 
Moederliefde

Het geheugen werkt vaak fotografisch.
Een beeld van vroeger is er plots weer.
Niets beweegt erin, alsof de tijd besliste
om even een korte rustpauze te houden.
De moeder zit nog steeds op dezelfde stoel.

Haar gezicht kun je dichterbij halen.
Dan zie je hoe over haar ogen
een dun laagje vocht ligt en trilt,
nog geen echte tranen, maar toch,
iets als een pril begin van verdriet.

Haar handen liggen in haar schoot,
lichtbruin, als gevallen bladeren,
wegzakkend in een wolk van weemoed.
En ik, nog een kind, leg het hoofd
met de rode schram over de wang
op de harde rondingen van haar knieën.
Jaren later laat zij mij los en leer ik
de eenzaamheid van de volwassenen.

Willem M. Roggeman
Uit: Het nut van de poëzie, uitgeverij P, 2003

 
De tweede vrouw

Ik was der kinderen tweede moeder,
En als ik in de woning kwam,
Daar stonden ze allen rond hun vader,
Gelijk de scheutjes rond de stam.

Hij zette 't kleinste op mijne knieën,
En lei zijn handjes in de mijn,
En zei, dat het mij lief zou hebben,
En dat het zou gehoorzaam zijn.

Ik ging er mee aan 't open venster,
En toonde 't schaapje in het gras,
En vroeg hem hoe zijn broerkens heetten,
En zei, dat ik zijn moeder was.

Het wendde 't hoofd naar de oude vrouwe:
Ik zette 't neer en liet hem gaan;
Zij sprak er stil en minzaam tegen,
Het bleef bij hare zetel staan.

Ik ging tot haar en zeide: Moeder;
Ik weet niet of zij 't heeft gehoord;
Zij keek mij strak en vreemd in de ogen,
En stond niet op, en zei geen woord.

Hun vader zal het nimmer weten,
Wat er toen omging in mijn ziel,
En hoe de stilte van de kinderen,
Als een verwijt op 't hert mij viel.

Ik heb hen al tot mij doen komen
En hen gestreeld, en hen gekust;
Maar 't scheen of mij hun moeder toeriep:
"Och, laat mijn kinderen toch in rust!"

Rosalie Loveling
(1834-1875)

 
Moeder? Waar zijdt gij?
Gij hadt...

Moeder, waar zijt gij? Gij hadt
altijd antwoord op mijn vragen,
gij wist waarom dit en dat,

waarom als wij samenlagen
in bed en naar boven zagen,
de kabouter vleugels had.

Warom winter, waarom zomer,
waarom honger, waarom kou,
waarom appelen op de bomen

en de kinderen waarvandaan
schreiend zij op de aarde komen.
Ik heb het nooit goed verstaan.

Maar nu moet gij mij vertellen,
sprookjesmoeder, lieve vrouw,
kittelend mijn orelellen,

waar die kindren henengaan.

Hubert van Herreweghen
(Gedichten II, 1961)

 
Ontheemde

De tijd is in haar
gestorven; tijdloos
is de stilte.

Als ledenpop
ligt zij daar op een lucht-
gevuld onderkomen
een zijden sjaal om
haar hoofd gewikkeld
een fleurige blouse aan
en ogen die gaan.

Op haar wangen twee
veegjes uit een plastic doosje
roze gelakte nagels op bijna
roerloze handen. Zwakke
zuchten ontsnappen uit haar
lege mond en ogen
die gaan.

De tijd is met haar
gestorven, in een stilte
die blijft.

Rim Sartori

 
Moeder
 
Ik kom terug naar huis.
 
Ik loop traag de trappen op
en adem in...Ik wil opnieuw
het dunne wolkje ruiken
van de soep, bereid voor mij.
Ik wil aanbellen en horen
hoe jij naar de deur gelopen komt,
zien hoe die opengaat en voor mij
de ogen stralen van een heilige.
Ik wil je gouden tand zien blinken
wanneer je lachend uitroept :
- Kom binnen meisje!
 
Mijn lieve, mijn prachtige moeder!
 
Vandaag heeft de bruine aarde
jouw bruine ogen uitgewist.
En de spin van de grote leegte
heeft in jouw haar zijn web geweefd.
 
Ik word alleen verwelkomd
door een jaren oud verdriet.
 
Jij wacht op mij op de heuvel
je ogen zijn donkere viooltjes,
je armen - dun, groen, uitgestrekt
om mij te omhelzen...
 
Maja Panajotova
Uit: Verzwegen alibi
Manteau, Antwerpen 1983
 
Geen kind meer

Je leeft je eigen leven,
wat zij er ook van vindt,
je bent allang geen kind meer.
Je wilt erover praten,
maar niet op die manier,
je zult haar best verdriet doen,
maar niet voor je plezier.
Wat moet je nog met haar en
met haar ouderlijk gezag?
En dan opeens, dan is-ie er, die dag…

De dag waarop je moeder sterft,
de dag die je dagen
van dan af aan wat grijzer verft,
al hou je niks te klagen:
je hebt je goede vrienden nog,
die staan je ook dichtbij
en als je soms een minnaar zoekt,
dan staan ze in de rij.

Maar niemand zal meer weten
hoe je met je pop kon spelen
en niemand zal nog ooit
je vroegste vroeger met je delen.
De dag waarna je nooit meer
kwetsbaar wezen mag en klein,
de dag waarna je nooit meer kind zult zijn.

Wat al die jaren fout ging
komt dan niet meer terecht
en wat je nog wou zeggen
blijft eeuwig ongezegd:
de machteloze frasen
van je genegenheid
en dat het niet haar schuld was
en ook dat het je spijt.
De dingen die je lang niet zeggen kon
en zeggen wou
en dan zo graag nog één keer zeggen zou…

De dag waarop je moeder sterft,
dat jij wordt losgelaten
en al haar eigenschappen erft,
die jij zo in haar haatte:
de scherpe tong, de bokkenpruik,
deze zure schooljuffrouw,
die zullen ze dan binnenkort
herkennen gaan in jou.

En hoop´lijk ook de and´re kant:
de aardige, de zachte,
maar of je die hebt meegeërfd
valt nog maar af te wachten.
De dag waarna de rest
een kwestie wordt van tijd en pijn,
de dag waarna je nooit meer kind zult zijn.

Schrijver: Jan Boerstoel mei 1993

 
Moederken

t En is van u
hiernederwaard,
geschilderd of
geschreven,
mij, moederken,
geen beeltenis,
geen beeld van u
gebleven.

Geen teekening,
geen lichtdrukmaal,*
geen beitelwerk
van steene,
‘t en zij dat beeld
in mij, dat gij
gelaten hebt,
alleene.

o Moge ik, u
onweerdig, nooit
die beeltenis
bederven,
maar eerzaam laat
ze leven in
mij, eerzaam in
mij sterven.

Guido Gezelle
(4/5/1891)
Uit de bundel:
laatste verzen Guido Gezelle

Toelichting
hiernederwaard: hier op aarde
*lichtdrukmaal zie uitleg op het forum