Guido Gezelle 1830-1899 (ja)

van Jan Eijkelboom t/m Luuk Gruwez
Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Guido Gezelle 1830-1899 (ja)

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:47

Omdat Guido Gezelle meer dan 70 jaar geleden overleden is, zijn zijn gedichten vrij van copyright. Er mogen dus meer gedichten van Guido Gezelle geplaatst worden.

Zijn gedichten zijn hier op de Poezie-Leestafelsite te vinden

http://www.poezie-leestafel.info/guido-gezelle

Dettie

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:48

Geplaatst: 07 sep 2004 10:07 am

Weet gij waar de wind geboren

Weet gij waar de wind geboren,
waar de dauw geboren is?
Weet gij kunstig op te sporen
wat hierbij, hierboven is?
Weet gij wat de sterren zijn, en
wat de zon, de mane? Wat
in de bergen, in de mijnen
ligt en in de zee bevat?
Weet gij iets klaar uit te leggen
van al 't geen men u vragen kan?
Antwoord dan en wil mij zeggen:
Dichten...wat is dichten dan?

Guido Gezelle
uit: Volledige dichtwerken, Standaard, 1971.

Tiba

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:48

Geplaatst: 13 mrt 2005 11:48 pm

Pasen

Pasen, Pasen,
luide klinke
nu de slag van
lerke en vinke
nu de stem van
mens en dier!
Pasen, Pasen,
wijdt het vier,
wijdt het licht en
pint de lampen,
laat de verse
wierook dampen:
Hallelujah,
't jok is af
van de dood en
van het graf!

Pasen, Pasen,
opgestanden
is de God, die
boze handen
hadden aan het
kruis gedaan:
heeft Hij hout en
steen en ijzer
overwonnen,
die, verrijzer,
Hallelujah,
één uit al,
leeft en immer
leven zal!

Pasen, Pasen,
dwaze mannen
dachten Hem in 't
graf te spannen,
met Pilatus'
zegelmerk:
Pasen, Pasen,
ijdel werk,
ijdel waken:
God almachtig
is verrezen,
eigenkrachtig,
Hallelujah,
door de steen,
eer de zon in
't oosten scheen.

Pasen, Pasen,
luide klinke
nu de taal van
lerk en vinke
nu de taal van
mens en dier!
Pasen, Pasen,
wijdt het vier,
wijdt het licht en
spijst de lampen,
laat de blauwe
wierook dampen:
Hallelujah,
God is groot:
overwinnaar
van de dood!

Guido Gezelle
uit: Declamatorium der Nederlandse poëzie, Teresa van der Meulen van Marcke, Standaard Uitgeverij 1967

Tiba.

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:49

Geplaatst: 17 sep 2005 10:08 am

Hoe zoet is 't tusschen broederen twee
te wandelen, te wandelen,
bemint men van de twee den een,
den een gelijk den anderen;
bemint men ze alle twee, en zij,
beminnen ze ook malkanderen
gebroederlijk: 't is zoet erbij
te wandelen, te wandelen.

Guido Gezelle
uit: Spiegel van de Nederlandse poëzie 2, Vivtor E. van Vriesland, Meulenhoff 1965

Tiba.

Dit gedicht uit het thema 'gedichten over vriendschap', ook even naar hier overgeplaatst.

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:50

Geplaatst: 11 okt 2005 09:18 am

Moederken

't En is van u
hiernederwaard,
geschilderd of
geschreven,
mij, moederken,
geen beeltenis,
geen beeld van u
gebleven.

Geen tekening,
geen lichtdrukmaal,
geen beitelwerk
van stene,
't en zij dat beeld
in mij, dat gij
gelaten hebt,
allene.

o Moge ik, u
onweerdig, nooit
die beeltenis
bederven,
maar eerzaam laat
ze leven in
mij, eerzaam in
mij sterven.

Guido Gezelle
Uit de bundel: laatste verzen Guido Gezelle

hiernederwaard: hier op aarde
geschreven: (misschien) gegraveerd
lichtdrukmaal: foto (zelfgevormd woord)
gelaten: nagelaten

Dettie

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:50

Geplaatst: 11 jan 2006 02:28 pm

Gekamde koning Canteclaar

Gekamde koning Canteclaar,
hoe geren zie 'k u komen daar,
--- gestapt, zoo edeldrachtig
als Alexander, Attila,
of Karloman zijn' wederga;
--- heel keizerlijk almachtig!

Gij kraait, terwijl ge uw' vlerken slaat,
en 't stemgeluid dat henengaat,
--- uit uwen hals gedreven,
herwekt het slapend menschendom,
het boodschapt hem den dag weêrom,
--- den dag, het licht, en 't leven.

Uw' vonkelende ooge, uw' rooden kam,
een laaiend beeld van vier en vlam,
--- uw' zakken steert, uw' spooren,
uwe om end om geglimde borst,
uw' strijdbaarheid, uw' zegedorst,
--- uw' stem, zoo schoon om hooren...

wie is er die dat al beschrijft,
die, heel in woord en taal gelijfd,
--- doet leven u en waken?
Wie is er? Anders geen als gij,
heer Canteclaar, die machtig zij
--- uw evenbeeld te maken.

Vaart wel dan: ik ontgeef 't mij, en
'k wil weten dat ik verre ben
--- bij u voortaan ten onderen;
gij hebt, o haan, den prijs behaald,
kraait koning nu, en zegepraalt,
--- en laat mij zwijgend wonderen!

Guido Gezelle
uit: Dier-bare Poëzie, Gedichten over dieren,
Anton van Wilderode en Fil de Ridder,
Orion, 1971

Tiba

Ook hier geplaatst staat ook bij gedichten over dieren

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:51

Geplaatst: 13 okt 2006 03:15 pm

De dichter van "Dien Avond en die Roze" wordt hier in Brugge nog steeds vereerd. Ik herinner mij dat men hier in 1999, op zijn honderdste sterfdag, overal gedichten van hem kon lezen die de mensen aan hun venster hadden gekleefd.

Dirk

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:52

Geplaatst: 13 okt 2006 03:20 pm

DIEN AVOND EN DIE ROOZE

‘k Heb menig uur bij u
gesleten en genoten,
en nooit en heeft een uur met u
me een enklen stond verdroten.
‘k Heb menig menig blom voor u
gelezen en geschonken,
en, lijk een bie, met u, met u,
er honing uit gedronken;
maar nooit een uur zo lief met u,
zoo lang zij duren koste,
maar nooit een uur zoo droef om u,
wanneer ik scheiden moste,
als de uur wanneer ik dicht bij u,
dien avond, neêrgezeten,
u spreken hoorde en sprak tot u
wat onze zielen weten.
Noch nooit een blom zo schoon, van u
gezocht, geplukt, gelezen,
als die dien avond blonk op u,
en mocht de mijne wezen!
Ofschoon, zoo wel voor mij als u,
- wie zal dit kwaad genezen? -
een uur bij mij, een uur bij u
niet lang een uur mag wezen;
ofschoon voor mij, oschoon voor u,
zoo lief en uitgelezen,
die rooze, al was ‘t een roos van u,
niet lang een roos mocht wezen,
toch lang bewaart, dit zeg ik u,
‘t en ware ik ‘t al verloze,
mijn hert drie dierbre beelden: u
dien avond - en - die rooze!

Guido Gezelle
Geschreven op 1 november 1858 voor zijn leerling Eugeen van Oye.

Toelichting
koste: kon
moste: moest
van: door
ware...verlozen: zou verliezen

Dettie
snel hè :wink:

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:53

Geplaatst: 13 okt 2006 03:23 pm

"Guido Gezelle had een speciale band met zijn leerlingen. Eén van hen, Eugène van Oye, was zijn lieveling. Aan de vooravond van hun noodgedwongen breuk, geeft de jongen Gezelle tijdens een intiem gesprek 'de laatste roos van de zomer'. Om uit te drukken "wat onze zielen weten" en om hem tot inspiratie te zijn. Gezelle keert terug naar zijn schrijftafel en componeert waarschijnlijk zijn bekendste gedicht: "Dien Avond en Die Roze"."

Bron Nedweb

Dettie

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:53

Geplaatst: 30 dec 2006 10:59 pm

Gij badt op enen berg alleen

Gij badt op enen berg alleen,
en... Jesu, ik en vind er geen
waar 'k hoog genoeg kan klimmen
om U alleen te vinden:
de wereld wil mij achterna,
alwaar ik ga
of sta
of ooit mijn ogen sla;
en arm als ik en is er geen,
geen een,
die nood hebbe en niet klagen kan;
die honger, en niet vragen kan;
die pijne, en niet gewagen kan
hoe zeer het doet!
O, leer mij, armen dwaas, hoe dat ik bidden moet!

Guido Gezelle
Uit: Verzameld dichtwerk, 1980

Tiba

Uit het thema 'gedichten over religie' ook hier geplaatst.

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:54

Geplaatst: 05 apr 2007 10:45 pm

Ego flos

Ik ben een blomme
en bloeie voor uwe oogen,
geweldig zonnelicht,
dat, eeuwig onontaard,
mij, nietig schepselken,
in 't leven wilt gedoogen
en, na dit leven, mij
het eeuwig leven spaart.

Ik ben een blomme
en doe des morgens open,
des avonds toe mijn blad,
om beurtelings, nadien,
wanneer gij, zonne, zult,
heropgestaan, mij nopen,
te ontwaken nog eens of
mijn hoofd den slaap te biên.

Mijn leven is
uw licht: mijn doen, mijn derven,
mijn' hope, mijn geluk
mijn eenigste en mijn al;
wat kan ik, zonder u,
als eeuwig, eeuwig sterven;
wat heb ik, zonder u,
dat ik beminnen zal?

'k Ben ver van u,
ofschoon gij, zoete bronne
van al dat leven is
of immer leven doet,
mij naast van al genaakt
en zendt, o lieve zonne,
tot in mijn diepste diep
uw aldoorgaanden gloed.

Haalt op, haalt af!...
ontbindt mijn aarsche boeien:
ontwortelt mij, ontdelft
mij...! Henen laat mij,... laat
daar 't altijd zomer is
en zonnelicht mij spoeien
en daar gij, eeuwige, ééne,
alschoone blomme, staat.

Laat alles zijn
voorbij, gedaan, verleden,
dat afscheid tussen ons
en diepe kloven spant;
laat morgen, avond, al
dat heenmoet, henentreden,
laat uw oneindig licht
mij zien, in 't Vaderland!

Dan zal ik voor...
o neen, niet voor uw oogen
maar naast u, nevens u,
maar in u bloeien zaan;
zoo gij mij, schepselken,
in 't leven wilt gedoogen;
zoo in uw eeuwig licht
me gij laat binnengaan!


Guido Gezelle

Tiba.

uit het thema "gedichten over bloemen" ook hier geplaatst

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:55

Geplaatst: 28 apr 2007 08:16 pm

Een groet uit België

Den zwaren dag, het zonnebranden,
doorstaan heeft uw' hoogweerde ziel :
ontvangt uit vlaamsche priesterhanden,
den dank die u ten deele viel.

Door lief en leed, door kamp en vrede,
door arbeid, door verduldigheid,
vereerdet Gij de zetelstede,
door Gods beschik u voorbereid.

En ieder jaar, dat henen slierde,
een blom op uwen schedel liet,
wier heerlijkheid het zilver sierde,
dat om uw hoofd men blinken ziet.

Die kroon heeft God met gouden draden
doorwrocht, en voor den val bevrijd,
vermaant zij hoe, vol heldendaden,
gij 't beeld des goeden Herders zijt.

Zij blijve versch, die blommenkrone ;
hij blijve sterk, die gulden band ;
ter eere van God ; die u belonde,
voor eeuwig eens, in 't vaderland.

Guido Gezelle

Geschreven ter ere van het gouden priesterjubileum van Mgr. Francesco Saverio Mangureva, bisschop van Gerace in Calabria.
Verzonden als 'Un saluto dal Belgio', en begeleid van een Latijnse vertaling, die ook bewaard werd.


Rutger
_________________
Geduld, eenvoud en mededogen (Tao).

http://blog.seniorennet.be/mijn_boekenhoekje

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:56

Geplaatst: 22 jul 2007 09:52 am

HIER IS DE MAN


Hier is de man
uit Vlanderlan'
met, om u dienst te doene,
beeksala,
met beeksala, kersoene:
't is 't beste groen, gelooft mij, dat,
van al dat groene is: koopt mij wat
beeksala, beeksala!

Al volgeplukt,
de mande drukt
mij riemvaste om de leden;
beeksala,
vol beeksala, die, 'k heden
gewied hebbe in den waterplasch,
aan 't werk wanneer 't nog donker was:
beeksala, beeksala!

Met stok in d'hand,
uit Vlanderland,
zoo kome ik, en de walen,
beeksala,
die beeksala betalen,
zij krijgen voor, parli, parla,
twee soen, twee bondtjes beeksala,
beeksala, beeksala!

Van mage en bloed
die krank is moet
om, pille en pot gelaten,
beeksala,
om beeksala, zal 't baten:
zij drijft al de oude dampen uit,
en kocht ge maar nen halven kluit
beeksala, beeksala!

'k Ben uitverkocht,
't is noene errocht,
'k gevoel 't aan mijn geweten:
beeksala,
maar beeksala, om te eten...
al met mijn moegekraaiden hals,
kardoefels doen meer deugd mij als
beeksala, beeksala!

Dan: op en weg,
Adieu, en 'k zeg:
wel mogen ulieden allen
beeksala,
mijn' beeksala bevallen!
Zoo vare ik voort en kom ter week,
al roepen door de waalsche streek:
beeksala, beeksala!

Guido Gezelle. 1830-1899


Beeksala is waterkers
Kersoene is madeliefje
Kardoefel is aardappel

Dettie

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:57

Geplaatst: 22 jul 2007 11:03 am

Ha Dettie, dit gedicht had ik nog nooit gelezen.
Leuk!

Beeksala is waterkers
Kersoene is madeliefje
Kardoefel is aardappel


kardoefel = aardappel: lijkt me logisch want op heel wat plaatsen zegt men ook kartoffel, wat erop lijkt

bleeksala = waterkers
wist ik niet,
ik vraag me af of men zo'n hopen waterkers langs de waterkant kan plukken om te verkopen. Interessant is dit: zou men dat echt in Wallonië zijn gaan verkopen?
Misschien dat iemand uit West-Vlaanderen daar meer van weet?
(jammer dat Elvira op reis is)
Het woord kersoene is me onbekend.

Tiba.

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:58

Geplaatst: 11 okt 2007 10:56 am

En ook Guido Gezelle staat weer op de site, niet alle gedichten want dan werd de pagina te lang.

http://www.poezie-leestafel.info/guido-gezelle

Kersoene is madeliefje


Madeliefje wordt ook wel meizoentje genoemd, misschien dat het daar van afgeleid is.

Dettie

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 10:58

Geplaatst: 12 okt 2007 08:55 pm

Vroeger was er nog helder en zuiver water in de beken waar de waterkers bloeide, dat vertelde mijn moeder me toen ze hier bij ons was.;want ik heb een bron in mijn tuin (dat is heel zuiver water recht uit de bergen) het staat hier ook vol met waterkers..heerlijk hoor!!!

leni

Dettie
Berichten: 10694
Lid geworden op: Do Jan 15, 2009 00:00
Contact:

Berichtdoor Dettie » Di Feb 03, 2009 11:00

Geplaatst: 19 nov 2008 06:23 pm

PEREN

Gebogen hangt het perenhout,
bevallig onder het menigvoud
gedrag, dat hem bewonderen laat
alom, en op de bomen staat

Zoo druiven, in malkaar geklist,
bij groote en dikke krabben is’t,
dat top en takken, scheefgelaan,
bezwijkend van de peren staan.

Hoe schoone, als ’t lieve zonnelicht
daarop zijn mooie stralen richt;
en geluw-, groen- en grauwgeveld,
fijn goud op al die peren smelt!

Hoe spannen ze, in hun ronden glans,
vol zerpe en zoete zeupen gansch;
die borstgemeene, en lijfgenoot,
nog wassen, bij den moederschoot!

Het staat er die, vol rooden schijn,
bloedverwig als de kaken zijn
van menig menig menschenkind,
dat m’hier en daar ten boere vindt.

Het staat er, effenbruin van bast,
aan kleene, teere takken vast;
die ik puilenen zie, alhier, aldaar
ter pelen uit en…. ponden zwaar.

Vaartwel, die zulke giften laat,
o zonne, alleer ge henengaat,
en elders weunt, den langen tijd
dat ’t wintert, en ge onzichtbaar zijt.

Dat ’t donker is, dat ’t waait en buischt;
dat verre is al het groen verhuisd;
dat naakt, of heel met ijs belaan,
onvriendelijk de boomen staan.

Vaarwel, o zonne!…. Hij is groot,
diens hand u in den hemel schoot;
diens goedheid, die geen’ beurte en kent,
bij beurten, ons den zomer zendt.

O Eeuwig goede, om al het goed,
dat ’t bakelen van de zonne doet
onze onbeholpen’ schamelheid,
zij lof en eere u toegezeid!


Gedicht door Guido Gezelle op 12/10/1894
Uit: Rijmsnoer (van Veen, Amsterdam 1897)

Pieter
_________________
"Hoed u voor de literatuur. Gebruik de woorden die het eerst bij je opkomen" J.P. Sartre

tiba
Berichten: 585
Lid geworden op: Za Feb 07, 2009 00:58

Berichtdoor tiba » Do Dec 03, 2009 16:44

Voor de liefhebbers van Gezelle in 't bijzonder en van poëzie in 't algemeen, zie de video:

http://focus-wtv-kw.rnews.be/nl/regio/w ... dTab:Video

PieterD
Berichten: 505
Lid geworden op: Zo Feb 15, 2009 10:15
Locatie: Den Bosch

Berichtdoor PieterD » Do Dec 03, 2009 22:04

Bedankt voor deze tip, Tiba. Die video ga ik zeker en vast zien. Hg. Pieter

Lezer100
Berichten: 154
Lid geworden op: Do Aug 05, 2010 10:35
Locatie: Vlaanderen
Contact:

Berichtdoor Lezer100 » Di Aug 24, 2010 11:23

Wanneer ik in de tuin bij de vijver rust, moet ik hier soms aan denken.

HET SCHRIJVERKE (uit : Dichtoefeningen

O krinklende winklende waterding
met ‘t zwarte kabotseken aan,
wat zien ik toch geren uw kopke flink
al schrijven op ‘t waterke gaan!
Gij leeft en gij roert en gij loopt zo snel,
al zie ‘k u noch arrem noch been;
gij wendt en gij weet uwen weg zo wel,
al zie ‘k u geen ooge, geen één.
Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?
Verklaar het en zeg het mij, toe!
Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn,
dat nimmer van schrijven zijt moe?
Gij loopt over ‘t spegelend water klaar,
en ‘t water niet meer en verroert
dan of het een gladdige windtje waar,
dat stille over ‘t waterke voert.
o Schrijverkes, schrijverkes, zegt mij dan, -
met twintigen zijt gij en meer,
en is er geen een die ‘t mij zeggen kan: -
Wat schrijft en wat schrijft gij zo zeer?
Gij schrijft, en ‘t en staat in het water niet,
gij schrijft, en ‘t is uit en ‘t is weg;
geen christen en weet er wat dat bediedt:
och, schrijverke, zeg het mij, zeg!
Zijn ‘t visselkes daar ge van schrijven moet?
Zijn ‘t kruidekes daar ge van schrijft?
Zijn ‘t keikes of bladtjes of blomkes zoet,
of ‘t water, waarop dat ge drijft?
Zijn ‘t vogelkes, kwietlende klachtgepiep,
of is ‘et het blauwe gewelf,
dat onder en boven u blinkt, zoo diep,
of is het u, schrijverken zelf?
En 't krinklende winklende waterding,
met ‘t zwarte kapoteken aan,
het stelde en het rechtte zijne oorkes flink,
en ‘t bleef daar een stondeke staan:
"Wij schrijven," zoo sprak het, "al krinklen af
het gene onze Meester, weleer,
ons makend en leerend, te schrijven gaf,
één lesse, niet min nochte meer;
wij schrijven, en kunt gij die lesse toch
niet lezen, en zijt gij zo bot?
Wij schrijven, herschrijven en schrijven nog,
den heiligen Name van God!"

Een paar woorden verklaard

schrijverke: draaikever, een soort watertor
winklende: scherpe bochten beschrijvend
kabotseken: mutsje
spegelend: spiegelend
zo zeer: zo snel
kwietelen: kwelen
kapoteken: manteltje
[/b]

Noej1
Berichten: 6
Lid geworden op: Vr Jun 17, 2011 11:28

Berichtdoor Noej1 » Vr Jun 17, 2011 15:25

Guido Gezelle

O! ’t ruisen van het ranke riet

O! ’t ruisen van het ranke riet!
o wist ik toch uw droevig lied!
wanneer de wind voorbij u voert
en buigend uwe halmen roert,
gij buigt, ootmoedig nijgend, neer,
staat op en buigt ootmoedig weer,
en zingt al buigen ’t droevig lied,
dat ik beminne, o ranke riet!

O! ’t ruisen van het ranke riet!
hoe dikwijls, dikwijls zat ik niet
nabij den stillen waterboord,
alleen en van geen mens gestoord,
en lonkte ’t rimplend water na,
en sloeg uw zwakke stafjes ga,
en luisterde op het lieve lied,
dat gij mij zongt, o ruisend riet!

O! ’t ruisen van het ranke riet!
hoe menig mens aanschouwt u niet
en hoort uw’ zingend’ harmonij,
doch luistert niet en gaat voorbij!
voorbij alwaar hem ’t herte jaagt,
voorbij waar klinkend goud hem plaagt;
maar uw geluid verstaat hij niet,
o mijn beminde ruisend riet!

Nochtans, o ruisend ranke riet,
uw stem is zo verachtelijk niet!
God schiep den stroom, God schiep uw stam,
God zeide: ‘Waait! . . .’ en ’t windje kwam,
en ’t windje woei, en wabberde om
uw stam, die op en neder klom!
God luisterde . . . en uw droevig lied
behaagde God, o ruisend riet!

O neen toch, ranke ruisend riet,
mijn ziel misacht uw tale niet;
mijn ziel, die van den zelven God
’t gevoel ontving, op zijn gebod,
’t gevoel dat uw geruis verstaat,
wanneer gij op en neder gaat:
o neen, o neen toch, ranke riet,
mijn ziel misacht uw tale niet!

O! ’t ruisen van het ranke riet!
weergalleme in mijn droevig lied,
en klagend kome ’t voor uw voet,
Gij, die ons beiden leven doet!
o Gij, die zelf de kranke taal
bemint van enen rieten staal,
verwerp toch ook mijn klachte niet:
ik! arme, kranke, klagend riet!

Uit: Dichtoefeningen (1858)


Terug naar “Gedichten E-F-G”

Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 14 gasten