Gedichten over zeevaart
Gedichten over zeevaart
Geplaatst: 01 mrt 2007 08:05 am
De ontdekker
Hij had het land waarvoor hij scheepging lief,
Lief, als een vrouw 't verborgen komende.
Er diep aan denkend stond hij droomende
Voor op de plecht en als de boeg zich hief
Was 't hem te moede of 't zich reeds bewoog
Onder de verten, waarin 't sluimerde
Terwijl 't schip, door de waterscheiding schuimende,
Op de aanbrekende geboort' toevloog.
Maar toen het lag ontdekt, leek het verraad.
Geen stille onzichtbre streng verbond hen tweeën.
Hij wilde 't weer verheimlijken - te laat:
Het lag voor allen bloot. Hem bleef geen raad
Dan voort te varen, doelloos, desolaat
En zonder drift - leeg, over leege zeeën.
J.J. Slauerhoff (1898-1936)
uit: Eldorado
Van Dishoeck Bussum (1928)
De ontdekker
Hij had het land waarvoor hij scheepging lief,
Lief, als een vrouw 't verborgen komende.
Er diep aan denkend stond hij droomende
Voor op de plecht en als de boeg zich hief
Was 't hem te moede of 't zich reeds bewoog
Onder de verten, waarin 't sluimerde
Terwijl 't schip, door de waterscheiding schuimende,
Op de aanbrekende geboort' toevloog.
Maar toen het lag ontdekt, leek het verraad.
Geen stille onzichtbre streng verbond hen tweeën.
Hij wilde 't weer verheimlijken - te laat:
Het lag voor allen bloot. Hem bleef geen raad
Dan voort te varen, doelloos, desolaat
En zonder drift - leeg, over leege zeeën.
J.J. Slauerhoff (1898-1936)
uit: Eldorado
Van Dishoeck Bussum (1928)
Geplaatst: 03 mrt 2007 10:16 am
BRUILOFTSLIED
Mijn gade, het is goed, wij zullen toeven
In een klein stadhuis, ik zal niet vertrekken,
Al bleven mij veel eilanden te ontdekken
Die zich om mijn afwezigheid bedroeven.
Niet dicht bij zee, om mijnentwil,
't Werd mij ondraaglijk aan de rand
Der ruimt' te rusten, bij de golven stil:
Bewaar mij diep in 't binnenland.
'n Gewezen vestingstad is goed.
De avondwandling doen wij om de wallen,
Zien saam zonsondergangen tegemoet
En kudden keren naar de stallen.
Maar soms speur ik in Westenwinden
De zeeën waarover zij woeien.
Wij gaan naar huis, sluiten de blinden,
Bij 't lamplicht tracht je mij te boeien,
Te doen vergeten 't varend schip in 't duister
Waarop ik iedre nacht kon horen alle
Golven van alle verten samenvallen
Om mijn onrustig hart gerust te ruisen.
Nooit sliep ik beter, dieper dan aan boord.
't Schip is de lompe wieg die mijn geslacht,
Tot in Groenland, Spitsbergen, Labrador,
Ver van het vaderland heeft voortgebracht.
Maar het is goed, ik zal met jou, lief, wonen
En zwaar gaan van de zorg om jouw bestaan,
En niet tot de eilanden, als zoveel schone
Slaapsters, mij wachtend diep in de oceaan.
Dan bloeit je vreegelaat in 't schemerlicht.
Ik zit bij 't uitzichtloze raam te staren
en denk voorbij de vege straatlantaren,
Hoe 't ijzingwekkend schone Noorderlicht
Gletsjers beschijnt, die eeuwenoude kusten
Tot diep in 't binnenland doen splijten onder
Een ongehoord en nachtenlang gedonder...
Jij komt en kust mij en wil met mij rusten,
Je late' omhelzen in de veilge nacht,
In 't stille huis dat je zelf hebt gekozen
Voor 't samenleven en gestaag liefkozen.
Ach, waarom dit en niet de overmacht
Van 't lot, dat zwervend zijn gebied vergroot,
Zeilend op bron- en mondingloze stromen,
Waar 't leven oplost tot een ruimschoots dromen,
En als vanzelve voortvloeit naar de dood?
Maar het is goed, in liefdes naam
Heb je gekozen en hebt mij vertrouwd.
Boven groot zelfverlies, klein zelfbehoud,
Blijven wij saam!
Jan Jacob Slauerhoff
Uit de bundel: Al Dwalend XI
Nijgh & Van Ditmar 1986
BRUILOFTSLIED
Mijn gade, het is goed, wij zullen toeven
In een klein stadhuis, ik zal niet vertrekken,
Al bleven mij veel eilanden te ontdekken
Die zich om mijn afwezigheid bedroeven.
Niet dicht bij zee, om mijnentwil,
't Werd mij ondraaglijk aan de rand
Der ruimt' te rusten, bij de golven stil:
Bewaar mij diep in 't binnenland.
'n Gewezen vestingstad is goed.
De avondwandling doen wij om de wallen,
Zien saam zonsondergangen tegemoet
En kudden keren naar de stallen.
Maar soms speur ik in Westenwinden
De zeeën waarover zij woeien.
Wij gaan naar huis, sluiten de blinden,
Bij 't lamplicht tracht je mij te boeien,
Te doen vergeten 't varend schip in 't duister
Waarop ik iedre nacht kon horen alle
Golven van alle verten samenvallen
Om mijn onrustig hart gerust te ruisen.
Nooit sliep ik beter, dieper dan aan boord.
't Schip is de lompe wieg die mijn geslacht,
Tot in Groenland, Spitsbergen, Labrador,
Ver van het vaderland heeft voortgebracht.
Maar het is goed, ik zal met jou, lief, wonen
En zwaar gaan van de zorg om jouw bestaan,
En niet tot de eilanden, als zoveel schone
Slaapsters, mij wachtend diep in de oceaan.
Dan bloeit je vreegelaat in 't schemerlicht.
Ik zit bij 't uitzichtloze raam te staren
en denk voorbij de vege straatlantaren,
Hoe 't ijzingwekkend schone Noorderlicht
Gletsjers beschijnt, die eeuwenoude kusten
Tot diep in 't binnenland doen splijten onder
Een ongehoord en nachtenlang gedonder...
Jij komt en kust mij en wil met mij rusten,
Je late' omhelzen in de veilge nacht,
In 't stille huis dat je zelf hebt gekozen
Voor 't samenleven en gestaag liefkozen.
Ach, waarom dit en niet de overmacht
Van 't lot, dat zwervend zijn gebied vergroot,
Zeilend op bron- en mondingloze stromen,
Waar 't leven oplost tot een ruimschoots dromen,
En als vanzelve voortvloeit naar de dood?
Maar het is goed, in liefdes naam
Heb je gekozen en hebt mij vertrouwd.
Boven groot zelfverlies, klein zelfbehoud,
Blijven wij saam!
Jan Jacob Slauerhoff
Uit de bundel: Al Dwalend XI
Nijgh & Van Ditmar 1986
Geplaatst: 03 mrt 2007 10:24 am
Liefste,
Op deze dag zo grijs als haring schrijf ik je een brief waarin het waait
en meeuwen door de wind gedragen cirkels maken in de haven
touwen ijzer hout en letters blauw en wit en netten tonnen plastic
zakjes palen containers apparaten waar ik niks van snap masten
vlaggen ramen schepen overal vandaan overal geweest en ik hoef
nergens om te vragen. Alles is hier al
en jij kent de zee jij vaart op haar jij vecht met haar om wat zij missen
kan - elk schip dat hier nu ligt wordt een schip waar jij op was elke
meeuw die hier nu vliegt een meeuw die jij ook zag en ik hou van
jou geloof ik en ik weet het trouwens zeker maar wat ben ik blij dat jij
al een beminde hebt want alles is hier al en ik hou zo van verlangen
en ik hou zo van alleen zijn en ik hou zo van het denken dat het zou
kunnen als het kon.
Tjitske Jansen
Uit: 'Het moest maar eens gaan sneeuwen',
Podium 2003.
Liefste,
Op deze dag zo grijs als haring schrijf ik je een brief waarin het waait
en meeuwen door de wind gedragen cirkels maken in de haven
touwen ijzer hout en letters blauw en wit en netten tonnen plastic
zakjes palen containers apparaten waar ik niks van snap masten
vlaggen ramen schepen overal vandaan overal geweest en ik hoef
nergens om te vragen. Alles is hier al
en jij kent de zee jij vaart op haar jij vecht met haar om wat zij missen
kan - elk schip dat hier nu ligt wordt een schip waar jij op was elke
meeuw die hier nu vliegt een meeuw die jij ook zag en ik hou van
jou geloof ik en ik weet het trouwens zeker maar wat ben ik blij dat jij
al een beminde hebt want alles is hier al en ik hou zo van verlangen
en ik hou zo van alleen zijn en ik hou zo van het denken dat het zou
kunnen als het kon.
Tjitske Jansen
Uit: 'Het moest maar eens gaan sneeuwen',
Podium 2003.
Geplaatst: 03 mrt 2007 10:36 am
De kabels los
De kabels los, de zeilen op, dat gaat er op een varen;
Al waren wij sinjeurs aan wal, ons hart lei in de baren.
Een Hollands kind, dat is bekend, die vindt in zee zijn element,
Jo ho, jo ho, jo ho, jo ho !
Die vindt in zee zijn element.
En zijn wij zo geen banjers meer als in verleden dagen,
Toen ieder voor Jan Companie een flikker had geslagen,
Toch zeilen wij op ied're zee zo goed nog als de beste mee,
Jo ho, jo ho, jo ho, jo ho!
Zo goed nog als de beste mee!
Hoezee dan, jongens, in het want! de handen uit de mouwen,
Laat Duitser, Noor of Engelsman niet klimmen in je touwen.
Dan kan je varen zonder peil, al blies de Nikker in het zeil,
Jo ho, jo ho, jo ho, jo ho!
Al blies de Nikker in het zeil!
-----------------------------------------
een flikker slaan - een luchtsprong maken
Nikker - kwaadwillende watergeest
Jan Pieter Heije
Uit: Kinderliederen 1825
De kabels los
De kabels los, de zeilen op, dat gaat er op een varen;
Al waren wij sinjeurs aan wal, ons hart lei in de baren.
Een Hollands kind, dat is bekend, die vindt in zee zijn element,
Jo ho, jo ho, jo ho, jo ho !
Die vindt in zee zijn element.
En zijn wij zo geen banjers meer als in verleden dagen,
Toen ieder voor Jan Companie een flikker had geslagen,
Toch zeilen wij op ied're zee zo goed nog als de beste mee,
Jo ho, jo ho, jo ho, jo ho!
Zo goed nog als de beste mee!
Hoezee dan, jongens, in het want! de handen uit de mouwen,
Laat Duitser, Noor of Engelsman niet klimmen in je touwen.
Dan kan je varen zonder peil, al blies de Nikker in het zeil,
Jo ho, jo ho, jo ho, jo ho!
Al blies de Nikker in het zeil!
-----------------------------------------
een flikker slaan - een luchtsprong maken
Nikker - kwaadwillende watergeest
Jan Pieter Heije
Uit: Kinderliederen 1825
Geplaatst: 03 mrt 2007 11:04 am
Veerboot
Ik lees zo vaak berichten in de krant
Hoe er opeens een scheepsramp plaats kan grijpen
Dat ik ‘m ongewild begin te knijpen,
Want ik moet heen en weer naar Ameland.
Misschien, zo denk ik bang, loopt ook ons schip
Wel midden in de Wadden op een klip.
Driek van Wissen
snelsonnet 05-10-2000
Veerboot
Ik lees zo vaak berichten in de krant
Hoe er opeens een scheepsramp plaats kan grijpen
Dat ik ‘m ongewild begin te knijpen,
Want ik moet heen en weer naar Ameland.
Misschien, zo denk ik bang, loopt ook ons schip
Wel midden in de Wadden op een klip.
Driek van Wissen
snelsonnet 05-10-2000
Geplaatst: 06 apr 2007 11:51 am
Zeekoorts
Ik moet weer op zee gaan, een goed schip en in 't verschiet
Een ster om op aan te sturen, anders verlang ik niet.
Het rukken van 't wiel, 't gekraak van het hout, het zeil ertegen,
Als de dag aanbreekt over grauwe zee, door een mist van regen.
Want de roep van de rollende branding, brekende op de kust,
Dreunt diep in het land in mijn oren en laat mij nergens rust,
't Is stil hier, 'k verlang een stormdag, met witte jagende wolken
En hoogopspattend schuim en meeuwen om kronk'lende kolken.
Ik ben een gedoemde zwerver, waar moet ik anders heen?
Maar gelaten door de wind gaan, weg uit de stad van steen.
Geen vrouw, geen haard verwacht mij. Ik blijf ook liever zonder.
'k Heb genoeg aan een pijp op wacht en een glas in 't vooronder.
J. Slauerhoff
bron: Eldorado.
Uitgever: C.A.J.van Dishoeck, Bussum
Zeekoorts
Ik moet weer op zee gaan, een goed schip en in 't verschiet
Een ster om op aan te sturen, anders verlang ik niet.
Het rukken van 't wiel, 't gekraak van het hout, het zeil ertegen,
Als de dag aanbreekt over grauwe zee, door een mist van regen.
Want de roep van de rollende branding, brekende op de kust,
Dreunt diep in het land in mijn oren en laat mij nergens rust,
't Is stil hier, 'k verlang een stormdag, met witte jagende wolken
En hoogopspattend schuim en meeuwen om kronk'lende kolken.
Ik ben een gedoemde zwerver, waar moet ik anders heen?
Maar gelaten door de wind gaan, weg uit de stad van steen.
Geen vrouw, geen haard verwacht mij. Ik blijf ook liever zonder.
'k Heb genoeg aan een pijp op wacht en een glas in 't vooronder.
J. Slauerhoff
bron: Eldorado.
Uitgever: C.A.J.van Dishoeck, Bussum
Geplaatst: 14 apr 2007 12:40 pm
Zeeroep
Ik ging gelooven dat ik nu zou rusten,
De winter in 't ommuurde stadje blijven,
Een huis bewonen, klare zinnen schrijven
En voor het eerst wat langer voortgekuste
Vrouwen hier bij mij hebben en, ter ruste
Met hen gegaan, lang in omhelzing blijven,
En langzaam werden mij hun willige lijven
Vertrouwd als vroeger vaak bezeilde kusten.
Zoo dacht ik zittend in mijn kamer, maar
Vannacht hoor ik de najaarsstorm aanheffen;
Het dakhout maakt als kreunend want misbaar.
Ik woon zoo ver van zee, zoo dicht bij haar;
't Storten der branding kan mij hier niet treffen.
Hoe kan ik zoo wanhopig klaar beseffen
Dat ik weer scheep zal gaan, voor 't eind van 't jaar.
J. Slauerhoff,
uit: Alleen in mijn gedichten kan ik wonen,
1984, Bert Bakker
Tiba.
Zeeroep
Ik ging gelooven dat ik nu zou rusten,
De winter in 't ommuurde stadje blijven,
Een huis bewonen, klare zinnen schrijven
En voor het eerst wat langer voortgekuste
Vrouwen hier bij mij hebben en, ter ruste
Met hen gegaan, lang in omhelzing blijven,
En langzaam werden mij hun willige lijven
Vertrouwd als vroeger vaak bezeilde kusten.
Zoo dacht ik zittend in mijn kamer, maar
Vannacht hoor ik de najaarsstorm aanheffen;
Het dakhout maakt als kreunend want misbaar.
Ik woon zoo ver van zee, zoo dicht bij haar;
't Storten der branding kan mij hier niet treffen.
Hoe kan ik zoo wanhopig klaar beseffen
Dat ik weer scheep zal gaan, voor 't eind van 't jaar.
J. Slauerhoff,
uit: Alleen in mijn gedichten kan ik wonen,
1984, Bert Bakker
Tiba.
Geplaatst: 07 jun 2007 10:16 am
En ook de zeevaartgedichten staan op de site
http://www.poezie-leestafel.info/zeevaart
Dettie
En ook de zeevaartgedichten staan op de site
http://www.poezie-leestafel.info/zeevaart
Dettie
Terug naar “Thema's in de poëzie”
Wie is er online
Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 8 gasten